De Grote Cavia: algemene en bijzondere informatie over cavia's.




































 

Daffy de cavia is verliefd op Witje het konijntje. Het is sowieso al een onmogelijke liefde omdat ze gescheiden zijn door twee lagen gaas, maar als blijkt dat Witje als kerstkonijn voorbestemd is tot het hoogtepunt van het kerstdiner bij mensen, besluit Daffy om dat niet zomaar te laten gebeuren. Maar wat kan hij, als cavia, inbrengen tegen het baasje van Witje?

 

Kerstverhaal 2007 - De konijnenheld



Het was koud. Het was zó koud dat Daffy met zijn tong vast bleef plakken aan het gaas. Hij trok hem los, holde naar binnen en liet het gekwetste lichaamsdeel zien aan zijn tantes.
“Blijf dan ook binnen!” zei Marta.
“Wees niet zo onbezonnen!” zei Agata.
Daffy trok zijn tong naar binnen, zei dan: “Het is leuk buiten!” en holde weer naar buiten.
“De jeugd…” schudde Marta haar hoofd.
“Och, het gaat vanzelf wel over,” zei Agata.
“Wat gaat vanzelf wel over?” wilde Bertus weten.
“Daffy,” zeiden ze in koor.
“Oh, Daffy…” Bertus keek eens naar buiten, zei: "Het gaat regenen," en kroop dan terug in het hooi waar hij even tevoren uitgekomen was. Hij bedacht zich echter en liep naar de voerbak toe alwaar hij een mondvol nam.
Terwijl hij stond te kauwen, zag hij hoe Daffy met een van de buren stond te praten. Ze bewogen beiden hun hoofd; de buurvrouw echter langzaam en teneergeslagen, Daffy driftig en opgewonden.
Dat belooft wat, dacht Bertus, die zijn zoon door en door kende.



“Nou zul je het beleven!” zei hij toen Daffy terugkwam naar het binnenhok.
“Niet met je mond vol praten!” zei Marta.
“Je bent m’n moeder niet!”
“Nee, maar ik wel,” zei Tiffy, Bertus’ moeder, die uit het hooi kwam gekropen. “En ik heb je toch beter geleerd dan met je mond vol te praten!”
“Ja, moeder,” zei Bertus met alsnog een volle mond, waarna hij snel zijn hap doorslikte.
“En wat zullen we beleven?”
Bertus knikte naar Daffy, die net het hok binnen kwam stormen: “We moeten helpen! Ze zijn in nood, en Witje zegt ook dat…”
“Ho ho ho,” prikte Tiffy hem met een poot in zijn wang, “doe eens rustig aan, wil je?”
 “Ja maar ja maar…”
“Ga eerst maar rustig zitten en laat mij even bij de groente. Dan kan je, terwijl ik een hapje eet, alles eens rustig vertellen.”
“Maar iedereen moet het horen!”
“Nu, dan roep je de anderen er ook bij,” zei Marta.
“Ik help wel,” zei Agata, en gezamenlijk kropen ze het hooi in om de anderen wakker te maken.



In totaal waren er negen cavia’s, waarvan er zeven familie van elkaar waren, die in een groot hok met nog grotere ren leefden. Het binnenhok was een schuur waar altijd balen hooi lagen waar je heerlijk in kon kruipen om te slapen, maar waar je ook fijn van kon eten. Het was er altijd warm omdat de schuur goed geisoleerd was en verwarming had. Dat samen met het hooi maakte het de ideale plek om de winters door te brengen.
Behalve Daffy natuurlijk, die ’s winters liever buiten dan binnen was. Buiten was een enorme ren die overdekt was en goed afgesloten zodat er geen andere dieren bij konden. Er waren een paar verhogingen, er lagen stoeptegels, stokken en takken en er stonden afdakjes, hokjes en er groeiden diverse planten en struiken. Het was de ideale plek voor een jong caviaatje om te spelen, te rennen en te dollen.
Daffy was de enige zoon van Bertus, en ook de enige overgebleven van het nest. Zijn moeder, Dora, was gestorven bij de bevalling en zijn twee zusjes waren in de dagen daarna gestorven. Daffy was, hoewel hij de kleinste uit het nest was, een enorme doorzetter en hij had een ongekende vechtlust en daardoor, en door de goede zorgen van zijn baasje, had hij het gered.
“We moeten ze redden!” zei hij nu driftig, terwijl hij heen en weer sprong.
“Maar, kind,” zei Tamosa, “waar hèb je het over?”
Tamosa en Belladonna leefden ook in het hok, maar waren geen familie. Op een dag waren ze erbij gekomen en ze hadden het direct vanaf het begin goed kunnen vinden met de familie.
“Je stond te praten met de buurvrouw, is het niet?” hielp Bertus zijn zoon.
“Precies! En Witje zei dat ze binnenkort allemaal weggaan!”
“Waarheen dan?” vroeg Tiffy.
“Weg, en ze komen nooit meer terug! Ze worden opgegeten!”
Een golf van ontzetting voer door de groep.
“Net zoals ons stond te wachten!” zei Belladonna. “Wij waren gefokt voor de slangen, maar toen werden we gekocht door een baasje die geen slangen had. En zo kwamen we hier!”
“Dat weten ze al, hoor,” klopte Tamosa haar op de poot.
“Ik zeg het alleen zodat ze weten dat ik weet hoe erg het is als je lot is om opgegeten te worden”
“Wie gaan de buren dan opeten?” wilde Bertus weten.
Daffy haalde een schouder op, zei dan: “Er zijn gisteren laat mensen gekomen die een deel van de konijnen hebben meegenomen, en morgen wordt de rest opgehaald. Witje ook… Dat heeft ze gehoord van haar baasje. En dan zijn er geen konijnen meer…”
“Maar waarvoor dan?” vroeg Marta.
“Voor kerst natuurlijk!” piepten Tossy en Tully tegelijk. Zij waren de dochters van Agata en deden meestal alles samen. Ze leken ook heel erg op elkaar.
“En hoe komen jullie aan die wijsheid?” wilde Agata weten.
“Het is wel zo,” zei Tiffy. “Met kerst worden er heel veel dieren opgegeten door de mensen. Ik heb liever een blaadje sla, maar ik weet dat konijnen erg in trek zijn met kerst."
“We moeten ze redden!” sprong Daffy op en neer. “We mogen niet toestaan dat Witje wordt opgegeten!”
“O, zit het zo? Alleen Witje?” informeerde Marta met een knipoog.
“De anderen natuurlijk ook!” zei Daffy, maar Agata zei: “Je bloost!” waarop iedereen moest lachen.



 Het had inderdaad geregend, zoals Bertus voorspeld had. Het was nog kouder geworden, en het begon te schemeren. Daffy stond weer met zijn neus tegen het gaas gedrukt, maar stak dit keer niet zijn tong uit. Het gaas glinsterde hier en daar van verijsde regendruppels, maar Daffy keek niet daarnaar maar in de mooie ogen van Witje, die met oren die hingen, naar hem keek. Ook al zaten er twee lagen gaas tussen hen in en ook al konden ze elkaar niet aanraken, ze konden altijd nog kijken.
“Ik ga je vreselijk missen,” zei Witje.
“Ik jou ook…” zei Daffy, maar schudde dan zijn hoofd en zei: “Nee, zo moet je niet praten!”
“Hoe moet ik dan praten? We kunnen er toch niets tegen doen.”
“Jawel, dat kunnen we wel!”
“Hier weten ze niet wat te doen, en jouw familie weet het ook niet, dus wat moeten we dan?”
Daffy staarde weer in Witje’s ogen en zuchtte.
Een geluid klonk; een deur die open en dicht ging
“Daar komen ze!” zei Witje en hupte weg.
“Wacht!” riep hij haar achterna, maar ze was al verdwenen in het hok.
“Maar daar zit je juist in de val!” riep Daffy nog, maar toen had hun baasje al het valdeurtje laten zakken dat het binnenhok afsloot van het buitenhok.
Daffy kon alleen maar met leden ogen toekijken.
Na een poosje kwam het baasje naar buiten. Hij glibberde het stenen pad over en hij droeg een kist die nogal zwaar was, zo te zien.
“Hoeveel wegen konijnen?” snufte Daffy en keek de man na.
De man zette de kist neer, en opende de keukendeur. Terwijl hij de deur met zijn kont openhield, bukt hij zich om de kist te openen, maar hij gleed uit over de beijsde drempel, viel en sloeg met zijn hoofd tegen de kist. Hij bleef stil liggen.
Na een poosje kwam een vrouw naar buiten, die bij hem neerknielde, dan haastig opstond en in het huis verdween. Ook zij glibberde weg over de drempel, maar ze kon zich nog net aan de stijl vastpakken.
Na weer een poosje kwamen twee mannen met een brancard vanuit de keuken. De konijnenbaas werd erop gelegd en iedereen verdween.
Er klonk nog wat gestommel en gehuil in het huis, maar Daffy had alleen maar aandacht voor de kist.
“Ik kom eraan, Witje!” fluisterde hij, waarna hij zich omdraaide en begon te rennen. Even gleed hij weg, maar hij viel niet.



“Ik vind het vreselijk, maar het is onbegonnen werk.”
Daffy keek Tilly verontwaardigd aan, maar voor hij iets had kunnen zeggen, zei Marta:
“Hoe krijgen we die kist open? Die zit vast op slot!”
“En hoe komen we over het hek? Paaltjes en gaas… we zijn geen klimmers!” zei Agata.
“En hoe komen we uit onze ren? Het zit zó goed dicht dat er geen dier bijkan, maar wij kunnen er dus ook niet uit!” zei Belladonna.
“En hoe weet je dat hun baasje lang genoeg wegblijft? Zometeen is hij al terug, en dan ziet hij ons en dan pakt hij ons ook!”
“Zo is het!” zeiden Tossy en Tully.
“Zo is het níet!” stampvoette Daffy. “Waar een wil is, is een weg! We moeten ze redden! En als jullie ze niet willen redden, dan ga ik ze wel redden!”
"Het is koud en glad," vond Agata.
"Ik kon net toch ook rennen?"
“We willen ze wel redden, maar we weten niet hoe,” zei Tamosa.
“Ik óók niet, maar als we het niet proberen, dan weten we zeker dat het niet lukt!” stampvoette Daffy.
“En waar heeft hij die wijze woorden vandaan?” wilde Tilly weten.
“Hij is een ware kleinzoon van jou,” zei Bertus, die zich nu pas in de discussie mengde. “En jij was vroeger nèt zo!”
 Tilly keek hem verbaasd aan, waarop Bertus zei: “Papa heeft me verteld hoe jij vroeger hamsters hebt gered van de bevriezingsdood. Dat was net zoiets.”
Iedereen keek hem verbaasd aan.
“Dat had hij niet mogen vertellen,” zei Tilly.
“Waarom niet?” vroeg Bertus.
“Och, het was de moeite niet.”
“De moeite niet? Het was een bijzondere daad. Je bent een held, moeder!”
“Dat weten we helemaal niet” en “Daar weten we niets van!” klonk het door elkaar heen.
“Vertel, vertel!” zeiden Tossy en Tully.
“Och, er valt weinig te vertellen,” zei Tilly.
“Mama heeft, in een heel koude winter, twee hamsters in het hok gehaald,” vertelde Bertus. “Dat was toen zij hier nog alleen woonde. Ze lagen buiten want één van hen was aangevallen door een kat, maar had weten te ontsnappen. De ander lag er bij maar wist niet wat te doen. Dankzij mama, die haar voer met hen deelde, en die hen warm hield, zijn ze er bovenop gekomen.”
Kreten van bewondering en ontzag vlogen door de lucht, maar Bertus zei: “Dus jullie zien, Daffy heeft het niet van een vreemde. En toen zei je ook niet dat het onbegonnen werk was, mama!” “Maar ik wil niet dat jullie iets overkomt, daarom zei ik dat.”
“Er overkomt ons heus niets!” gilde Daffy, die alles al ten goede zag keren.
Iedereen keek naar Tilly, die op haar beurt naar Bertus keek.
“Goed dan,” zei ze.



Het was ontzettend koud. Daffy zag zijn ademhaling in wolkjes. Hij tuurde naar de kist, die op een paar meter afstand stond, onderwijl luisterend naar de geluiden die uit het huis kwamen. Er liep iemand rond, maar verder was er niets te horen.
De gordijnen waren dicht, maar er kwam toch wat licht naar buiten. Achter de deur waardoor de man het huis in was gegaan, was het donker.
Daffy keek om en zag de anderen naderen.
Ze hadden allemaal geholpen bij het bedenken van een plan, maar uiteindelijk was het pure kracht geweest die het werk had gedaan. Ze hadden een van de stokken in de ren naar het gaas gesleept, hem erdoor gestoken en waren toen met z’n allen er op gaan hangen. Daar kon het gaas niet tegen en het was geknapt. Na dat nog een paar keer gedaan te hebben was het gat groot genoeg om erdoor te kruipen.
“Ik hoop maar niet dat katten op dit idee komen,” had Marta gepeinsd.
Daarna hadden ze hetzelfde gedaan bij de ren van de konijnen en vandaaruit waren ze, middels hetzelfde trucje, in de tuin van de buren terecht gekomen. Met de gladheid viel het reuze mee zolang ze maar niet op het pad kwamen.
“Wat een gesleep met die stok,” had Agata gesteund.
En nu schoven ze dan achter hem aan en staarden ze allemaal naar de kist.
“Zitten ze daarin?” fluisterde Belladonna.
Daffy knikte.
“De stakkers!”
Daffy keek even om, naar zijn vader, en dan schoof hij voorzichtig langs het perkje dat onder het raam lag, regelmatig even halt houdend.
Uiteindelijk was hij tot op een meter afstand genaderd.
“O, nee!” zei hij.
“Wat is er?” klonk het fluisterend van diverse kanten.
“Er zit een hangslot op!”
Ze staarden allemaal naar het slot, dat daar indrukkend gesloten hing.
“Oh… alles tevergeefs!” zei Marta.
Daffy zonk de moed even in de pootjes, maar dan rechtte hij zijn rug en tikte op zijn tanden: “Het slot is van ijzer, maar de kist is van hout!”
“Ja, en?” vroeg Agata.
“Sufferd,” zei Tiffy, “hout kunnen we toch doorknagen?”
“Maar konijnen kunnen dat ook. Waarom hebben zij dat nog niet gedaan?” wilde Tamosa weten.
“Misschien weten ze niet waar te knagen,” zei Daffy. “Ik ga erheen, leg contact en vertel dan dat ze moeten knagen en waar.”
“Leg contact?” herhaalde Marta. “Had je dat al niet gedaan?”
“Waarschijnlijk alleen maar met Witje,” glimlachte Bertus.
Daffy was al onderweg. Hij liep naar de kist toe, waarbij hij op het pad even wegglibberde, en net op het moment dat hij zijn pootje uitstak om de kist aan te raken, ging het licht aan in de keuken en klonken er voetstappen.
Iedereen stond onmiddellijk doodstil en hield de adem in.
Daffy maakte zich zo klein mogelijk en keek van de kist naar de keukendeur zonder zich te bewegen.
“Laat de deur dichtblijven, laat de deur dichtblijven,” prevelde hij.
Hij staarde naar de deur en dacht:  Blijf dicht, blijf dicht!
De deur ging echter open en een jonge jongen verscheen. In zijn handen had hij een zak. Hij stapte naar buiten, keek eens rond, en deed naar een paar passen naar voren, recht op Daffy en de kist af. Van gladheid had hij blijkbaar geen last.
Daffy’s hart zakte in zijn teennagels en hij bereidde zich voor om heel hard weg te hollen. Op het moment dat hij al zijn spieren gespannen had en klaar stond om er vandoor te gaan, keek de jongen naar rechts, deed twee passen die kant op, gleed bijna weg, maar kon zich vasthouden aan het deksel van een afvalemmer. Hij tilde het deksel op en gooide de zak daarin. Hij sloot de emmer, draaide zich om en ging naar binnen.
Even later werd het licht uitgedaan en hoorde ze ook geen voetstappen meer.
Terwijl Daffy zich ophees aan de kist en probeerde weer wat stevigheid in zijn pootjes te krijgen, voegde Bertus zich bij hem.
“Dat scheelde weinig,” zei Bertus.
Daffy knikte alleen maar.
Vanuit de kist klonk gerommel.
Daffy klopte op de kist en zei: “Hallo?”
“Hallo?” klonk het vanuit de kist.
“Hallo! Ik ben Daffy en ik kom jullie redden!”
“Daffy? Ben jij dat?”
“Witje? Ja, ik ben het!”
“Zullen we dat later doen?” drong Bertus aan. “Laten we eerst gaan knagen.”
“Maar waar?”
“Bij de scharnieren.”
“Die zitten helemaal bovenaan!”
Bertus knikte, zei dan: “We kunnen op elkaars rug staan.” Hij klopte op de kist en zei: “Wij gaan van de buitenkant rond de scharnieren knagen. Als jullie hetzelfde doen, dan zijn we er snel doorheen.”
“Dat is goed!”
Bertus draaide zich om en wenkte de anderen. Even later klonk er driftig geknaag.
“Wat klinkt dat vreselijk hard!” zei Daffy.
“Wij staan wel op de uitkijk!” zeiden Tossy en Tully.
Het was zwaar werk en ze wisselden elkaar af.
Daffy dacht aan de liedjes die hij gehoord had. Eén ervan begon met ‘Sti-hille nacht…’ maar deze nacht was niet zo stil. Hij hoopt maar dat iedereen andere bezigheden had of dat ze zó hard hun liedjes draaiden dat ze het geknaag niet hoorden!
“Ik ben erdoor!” zei Bertus.
De opwinding steeg en van beide kanten werd er nog harder geknaagd.
“Het scharnier ligt los!”
“En dit scharnier ook!”
Het was moeilijk te zien omdat het zo donker in de kist was, maar Bertus zag wel lichte vormen die bewogen.
“Wij gaan hier tillen, maar jullie moeten het deksel ook opduwen.”
“Dat is goed,” zei een van de konijnen.
Met vereende krachten, en op elkaar staand, lukte het om het deksel omhoog te krijgen.
“En nu snel eruit!” gebaarde Tilly.
Degenen die niet het deksel omhoog hielden, hielpen de konijnen, maar die konden heel goed zelf uit de kist springen. Voorzichtig werd het deksel omlaag gedaan en de laatsten kwamen van de kist af. Daffy keek met glinsterende ogen naar Witje, maar Tilly zei: “Ze gaan er allemaal vandoor!"
Ze keken naar de konijnen die allemaal snel weg renden, de tuin uit.
Witje zei: “Ze zeiden al dat ze hier niet wilden blijven.”
“Waar gaan ze dan heen?” wilde Marta weten.
“Ver weg, waar geen mensen zijn. Ze hadden het over een bos.”
“Ze hadden op z’n minst ‘bedankt’ mogen zeggen!” vond Belladonna.
“Ze hebben gevraagd of ik hun dank over wilde brengen aan jullie,” zei Witje. “En ik ben jullie heel erg dankbaar!”
“Dat is heel mooi, kind,” vond Tilly, “maar laten we dat voor later bewaren en eerst zorgen dat we  terugkomen in ons hok.”
“Nu is Daffy ook een held,” zei Tamosa.
“Net zoals zijn grootmoeder!” zei Bertus.
“Maar hij is vooral mijn held!” zei Witje en drukte Daffy’s poot.



“Het gaat ze goed,” zei Witje. “En ze zijn ontzettend dankbaar dat jullie ze gered hebben."
“Wat is dat?” vroeg Tilly die net uit het hooi kwam gekropen.
“Een van de konijnen is teruggekomen om te vertellen dat het ze goed gaat en om nogmaals te bedanken,” zei Bertus.
“Dat is mooi. Dat is heel mooi!"
"En ze hebben gehoord dat de buurman zijn been heeft gebroken en dat hij een hersenschudding heeft."
“Dat is mooi. Dat is heel mooi!"
"Net goed, lekker puh!"
"Zijn ze door het gat gekomen?” wilde Tilly weten.
“Nee, dat is al gemaakt,” zei Bertus. “Tenminste, bij ons.”
“Wil jij niet mee?” vroeg Agata aan Witje. “Lekker, konijnen onder elkaar?”
Witje schudde haar hoofd. “Ik vind het hier veel te fijn!”
“Nou, ja, kinderen zitten er niet in maar die heb je ook niet nodig om gelukkig te worden,” vond Marta.
“Oh, dat zeg je alleen maar omdat jij geen kinderen hebt!” zei Agata.
“En daarom heb ik ook recht van spreken!” kaatste Marta terug.
“Nu, geen gekibbel met kerst, hoor,” vond Tilly.
“Na kerst dan wel?” wilde Agata weten, maar Tilly zei: “Ssst! Luister dan!”
Ze waren stil.
Het was heel stil, zowel in hun tuin als in de andere tuinen. Het leek wel of er een deken van stilte  en vrede over het landschap lag. En uit de verte klonk zacht en zuiver: “Sti-hille nacht, heilige nacht…”
“Mooi,” zuchtte Witje.
“Jij bent mooi,” zuchtte Daffy.
“Ik zou het gezicht van mijn vorige baasje wel willen zien als hij ziet dat iedereen weg is!""
“Ik kijk veel liever naar het jouwe!”
Witje lachte, zei dan: “Ik ben zo blij dat jouw baasje het goed vond dat ik hier blijf.”
“Anders ik wel. Maar als dat niet had gemogen, was ik met jou en de andere konijnen meegegaan.”
“Had je dat echt gedaan?” vroeg Witje verwonderd.
“Nou, ja, ik leef liever met jou in jouw wereld dan zonder jou in de mijne.”
“En voor iemand die zo op zijn familie gesteld is als Daffy, wil dat heel wat zeggen!” klopte Bertus hem op zijn poot.
“Ik zou jullie dan ook wel hebben gevraagd mee te gaan,” peinsde Daffy.
“En ons overhalen zou je waarschijnlijk nog wel gelukt zijn ook!” zei Tilly. “Want we houden allemaal heel veel van onze held en kunnen niet buiten hem!”
“Daffy is onze held!” riepen Tossy en Tully.
Iedereen knikte, maar Witje schudde haar hoofd.
“Niet?”
 “Hij is MIJN held!” drukte ze zich tegen hem aan.
Iedereen lachte, maar Tilly zei: “Ik zie dat daar net ons kerstmaal wordt neergelegd. Ik zie peterselie, witlof, tomaat…”
“Een maal in kerstkleuren,” zei Witje.
“Een fééstmaal!” zei Tilly. “Fijne kerst!”
“Fijne kerst!” riepen ze door elkaar heen, en stortten zich dan op hun kerstfeestmaal.

 

 

top      home