De Grote Cavia: algemene en bijzondere informatie over cavia's.




































 

Er was eens een cavia die Eerste Kerstdag heette. Hij wist niets van Kerst en ook niet waarom hij zo heette. Maar dan krijgt hij een bezoeker en verandert zijn hele leven.

 

Kerstverhaal 2010 - Eerste Kerstdag



Er was eens een cavia die Eerste Kerstdag heette. Hij wist niet wat dat betekende, maar dat maakte hem ook niet zoveel uit, want hij had belangrijkere dingen om zich zorgen over te maken. Zoals het feit dat hij alleen was. Hij had niemand om mee te praten en dat was erg eenzaam. Hij wilde wel dat hij wat aanspraak had, maar dag na dag verstreek in eenzaamheid.

En dan zijn eten. Hij wist nooit wanneer er eten zou komen maar omdat hij iedere dag zo'n vijf keer honger kreeg, probeerde hij wat eten achter te houden als hij wat kreeg. Maar op een dag was dat weg toen hij het wilde eten. En de dag erna ook.
Daarom besloot hij op wacht te gaan zitten om er zo achter te komen wie zijn eten stal. Hij wachtte een hele dag en toen de schemering viel, zag hij beweging. Hij sprong op zijn eten en op dat wat er bewoog en er klonk een luid: "Ie-ie-ie!"
"Wie ben jij die mijn eten steelt?" Hij tastte onder zich en haalde een diertje tevoorschijn dat hij aan zijn staart omhoog hield.
"Ik ben een muis," zei het diertje.
"En moet je daarom mijn eten stelen?"
"Ik wist niet dat het jouw eten was. Ik heb altijd honger."
"Jij ook? Dus jij krijgt ook onregelmatig te eten?"
"Ik moet mijn eigen eten zoeken."
"Dus je hebt geen baasje?"
"Waar heb je dan een baasje voor nodig?"
"Die geeft je eten, als het goed is."
"Als je altijd honger hebt, heeft zo'n baasje ook niet veel zin, is het niet?" vroeg de muis. "En misschien kan je me neerzetten?"
Eerste Kerstdag zette de muis neer. De muis keek naar het voedsel. "Jammer... dan ga ik maar."
"Waarheen?"
"Op zoek naar eten."
"Hoe doe je dat dan?"
"Nou, ik volg mijn neus en als ik dan iets ruik, dan weet ik of het eetbaar is of niet."
"Ik bedoel de kooi uitkomen."
"Door dat gaatje," wees de muis.
Eerste Kerstdag keek naar het gaatje en zag hoe de muis erdoorheen glipte.



De volgende dag, het eten was alweer op, zag hij iets bewegen buiten zijn kooi. Hij drukte zijn snoet tegen de tralies aan en zag dat het een wit, pluizig dier was. Veel gebeurde er niet rondom de kooi en daarom riep hij: "Hee!"
Het dier maakte een luchtsprong en was met een tel verdwenen.
"Hee!" riep Eerste Kerstdag weer. "Ik doe je geen kwaad, hoor!"
Het dier kwam heel langzaam tevoorschijn.
"Hier zit ik!" wuifde Eerste Kerstdag.
Het dier bekeek hem, kwam dan dichterbij.
"Ik ben Eerste Kerstdag. En wie ben jij?"
"Ik ben Fluffy, maar ik ben ontsnapt, want je weet wel wat ze met engeltjes doen."
"Ik heb eigenlijk geen idee. Wat doen ze met engeltjes?"
"Die eten ze op."
Eerste Kerstdag overdacht dat en zei dan: "En daarom ben je ontsnapt?"
Fluffy knikte en zei dan: "Ik zou maar oppassen als ik jou was."
"Hoe dat zo?"
"Met zo'n naam..."
"Wat is er dan mis met mijn naam?"
Fluffy keek in de kooi en vroeg: "En waar is Tweede Kerstdag?"
"Er is niemand anders. Ik ben de enige."
"Dan zou ik maar oppassen.Kan je niet ontsnappen?"
"Waarom? En waarheen? En hoe kom ik dan aan eten?"
"Eten kan je ruiken. En er is massa's te eten in de stal."
"Welke stal?"
"Een heel mooie stal. Warm en altijd een zacht bedje en altijd genoeg te eten."
"In een kooi? Met een baasje?"
"Welnee! Dat is vrijheid blijheid! En niemand die je opeet. Het lijkt me ook wel iets voor jou."
Eerste Kerstdag wist niet wat te zeggen, maar dan zei Fluffy: "Als ik jouw naam had, dan wist ik het wel!"
"Wat dan?"
"Dan zou ik meteen ontsnappen!"
"Maar waarom dan?"
"Weet je dan niet wat Eerste Kerstdag is? En wat mensen dan doen?"
"Nee."
"Mensen eten cavia's op Eerste Kerstdag."
"Op Eerste Kerstdag? Op mij?"
"Nee, suffie! Je hebt Eerste Kerstdag en Tweede Kerstdag en dat is allemaal Kerst. En mensen stoppen zich dan vol met cavia's. En als jij Eerste Kerstdag heet, dan weet ik wel wat jouw bazen eten op Eerste Kerstdag!"
Eerste Kerstdag schrok. Hij wilde niet opgegeten worden!
"Zie je wel?" zei Fluffy. "Je bent beter af als je ontsnapt."
"Maar hoe dan?" Koortsachtig keek hij de kooi rond. "Waar moet ik er dan uit?"
"Ik zie hier een gaatje. Als jij aan de binnenkant knaagt, dan knaag ik wel aan de buitenkant."
Zo gezegd, zo gedaan. Ze knaagden en knaagden en na een lange poos, toen het al schemerig werd, was het gat eindelijk groot genoeg zodat Eerste Kerstdag zich erdoor kon wurmen.
"En wat nu?" vroeg hij.
"Nu gaan we slapen onder de heg."
"Maar ik heb honger!"
"Er is bij de heg wel wat gras dat je kunt eten."



De volgende dag zei Fluffy: "Kom, nu gaan we naar de stal. Daar was ik onderweg naartoe, maar toen zag ik die kooi van jou..."
"En wat is de stal?"
"Dat is wat Kerst is. Zie je daar die toren? Die zo uitsteekt?"
Eerste Kerstdag keek die kant op. Hij zag een veld waar een weg doorheen liep en achter het veld zag hij grote bouwsels waarvan hij wist dat er mensen in woonden. En boven de bouwsels uit stak een rond ding. "Is dat een toren?"
Fluffy knikte. "En daar is het. Kom!" En hij huppelde voor Eerste Kerstdag uit, hier en daar halt houdend om wat te eten.
Eerste Kerstdag keek toe wat hij at. Het gras van gisteren was al heerlijk geweest, maar nu zag hij een veld vol groenvoer! Hij at zijn buikje rond en had zich nog nooit zo prettig gevoeld. Hij had eindelijk gezelschap, hij had een volle, bolle buik en ze waren op weg naar de stal waar het nog fijner zou zijn.
De volgende dag bereikten ze een open ruimte waar de stal in stond. Het was een enorm bouwsel dat zo hoog de hemel in stak dat Eerste Kerstdag niet eens de bovenkant ervan kon zien.
"Het ruikt hier raar," vond Eerste Kerstdag en keek naar het veld dat tussen hen en de stal lag. "En wat zijn dat voor dingen die daar staan?"
"Dat zijn stenen. Nergens iets van eten, hoor! Kom, dan gaan we." Fluffy begon te rennen en Eerste Kerstdag volgde hem.
Ze staken vlug de open vlakte open en bereikten de overkant.
Eerste Kerstdag keek naar de stenen en het duizelde hem; zo ver als ze naar links en rechts doorliepen.
Fluffy verdween in een gaatje in de muur en Eerste Kerstdag volgde hem. Hij voelde eerst een luchtstroom, maar die was warm en toen deze stopte, werd het nog warmer.
Hij stapte de opening in de muur uit en keek om zich heen. Hij had nog nooit zoiets gezien en het was zo overweldigend dat hij niet wist waar te kijken.
"Dat is de boom," wees Fluffy, "en die versieren ze altijd met allerhande dingen, de meeste oneetbaar maar soms stoppen ze er ook eetbare dingen in. En al die goudkleurige versieringen en die lichtjes zijn er alleen rond Kerst. En dat daar is de stal. Er staan soms mensen in, maar daar heb je nooit last van. Ze zien ons toch niet tussen het stro en we kunnen altijd schuilen achter de ezel of de os."
"De wie?" vroeg Eerste Kerstdag, maar Fluffy was al weggerend en Eerste Kerstdag holde achter hem aan.
"Dit is mijn vriend," zei Fluffy tegen de ezel en de os. "Is het goed dat hij hier is?"
"Prima, hoor," zei de os. "Er zijn nog veel meer gasten dit jaar."
"Werkelijk?"
"Dit jaar?" vroeg Eerste Kerstdag.
"Het is ieder jaar," zei de os. "Dit jaar zijn er ook kippen en geiten en ik heb ook een muis gezien." Hij keek rond, zei dan: "Daar zit hij!"
"Hallo!" zei de muis. "Hoe kom jij hier?"
"En hoe kom jij hier?" wilde Eerste Kerstdag weten.
"Hier is veel meer eten dan bij jou!"
"Dit is Eerste Kerstdag," zei Fluffy en verdween in het stro rond de poten van de os.
"Eerste Kerstdag?" zei de ezel. "Is dat jouw naam?"
Eerste Kerstdag knikte.
"Dat is heel bijzonder. Dan ben je deel van Kerstmis, net zoals wij en alle andere dieren."
"En wat is precies, dat Kerstmis?"
"Kerst is het feest van God. Hij kwam zelf naar de aarde toe om op te treden tegen onrecht. En met Kerst is alles licht, verlicht, met duizenden lichtjes, om het licht van God in de duistere wereld te brengen."
"En wie is God?"
"God is de Schepper. Hij heeft ons geschapen. Jou, mij, de muis en de os... ons allemaal."
Eerste Kerstdag keek met ontzag naar de ezel. Dat klonk heel mooi. Hij begreep het wel niet, maar het klonk heel mooi.



Het was inderdaad zoals Fluffy had gezegd: het was warm, het stro lag zacht en de os en de ezel waakten over hun. Zo verliepen een paar knusse dagen, maar dan zei de ezel: "Nu gaat het beginnen! Het is nu jouw dag, Eerste Kerstdag! Wees niet bang!"
Eerste Kerstdag wist niet wat hij bedoelde, maar dan hoorde hij een geruis, een rumoer, een kabaal, een lawaai... en hij schrok toch.
"Het is goed," suste de ezel. "Het zijn de mensen maar."
Eerste Kerstdag had nog nooit zoveel baasjes bij elkaar gezien en hij school achter de poten van de ezel.
"Rustig maar," zei de ezel. "Het zijn Maria en Jozef met het kindje maar."
Maar Eerste Kerstdag durfde niet te kijken.
Maar het lawaai verstilde en de ezel zei: "Kijk!"
Eerste Kerstdag keek en hij zag overal lichtjes en lichten en licht. Het was alsof hij zelf verlicht werd en alsof hij de warmte van al die lichtjes kon voelen.
Hij knipperde ertegen, maar de ezel zei: "Kijk, daar!" en hij keek en zag twee baasjes die helemaal in het wit gekleed waren en die in de lucht zweefden.
"Dat zijn de engelen," fluisterde de ezel. "Die maken dromen tot werkelijkheid..."
Eerste Kerstdag voelde zich heel licht en prettig en hij had idee dat hij zelf ook zweefde, zo mooi was het.
En toen besefte hij dat hij inderdaad zweefde... Twee handen tilden hem op en hij begon wild te krijsen en met zijn pootjes om zich heen te slaan toen hij besefte dat hij door een baasje opgetild was.
Hij werd in het donker gezet en hij hoorde allemaal stemmen en soms was het even licht en dan weer donker en het was allemaal vreselijk. Hij zat in een klein doosje en dat hobbelde en toen was het weer licht en pakten die handen hem weer beet. Hij wilde alweer gillen, maar toen rook hij hooi.. en nog iets...
Hij belandde in een enorme berg hooi en keek verward rond.
Hij zag tralies maar ze waren veel schoner dan degene die hij kende. Hij zag een voerbak en deze was niet, zoals zijn oude voerbak, gevuld met keutels, maar met heerlijk ruikend hardvoer. En hij zag allerhande groenvoer; zelfs groenvoer dat hij helemaal niet kende, in allerlei kleuren, niet alleen groen, maar ook rood en wit en geel.
"En wie ben jij?" klonk een stem.
Een cavia keek hem aan.
"Ik... waar ben ik hier?"
"Je bent hier bij mij, in mijn kooi."
"Hoe kan... Ik was in de stal... met de ezel en de lichtjes..."
De cavia begon te lachen. "Je bent zeker niet goed wijs? Of heb je gedroomd? Mijn baasje heeft je bij de opvang gehaald. Mijn vorige vriendje is gestorven..."
"Versta jij baasjes?"
"Natuurlijk. Zo moeilijk is het niet. Ik kan het jou ook wel leren." De cavia keek hem onderzoekend aan en zei dan: "Als je tenminste niet meer van die rare dingen zegt."
"Maar ik was echt..." Hij zweeg.
"Ik ben Fluffy," zei de cavia.
Eerste Kerstdag staarde haar aan. "Fluffy? Jij bent een engeltje!"
Fluffy bloosde en zei: "Nou.. ja... ach... goh... dank je!"
Eerste Kerstdag staarde nog steeds, maar dan zei Fluffy: "Je zegt wel rare dingen, maar ook wel lieve dingen. En wat is jouw naam?"
"Ik ben Eerste Kerstdag."
"Dan ben je de mooiste Eerste Kerstdag die ik ken!"
Hij keek haar aan en zag de lichtjes in haar ogen en die schenen hem helderder toe dan die in de stal. En hij begreep nu precies wat zijn naam betekende.

 

 

 

top      home